Eerste bladzijde uit ONDERHUIDS

ZONDAG

Van een afstandje leek het een omgevallen vogelverschrikker, daar langs de kant van de weg. Maar nu hij dichterbij komt ziet Guido dat het een man is, die met gespreide armen en benen in het gras ligt. Of liever: een man wás. Want hij is onmiskenbaar dood. Vanmorgen nog heeft hij hem het terrein zien aflopen, met zelfverzekerde stappen, een man die nog van geen einde wist. Hij is een van de vier noorderlingen die gisteren hun intrek in het pensioncomplex Montagliari hebben genomen: blonde macho’s met volkse koppen. Ze bereiden zich voor op het festival dat over een paar dagen in het dorp zal losbarsten. Maar deze man zal nooit meer optreden. Hij ligt er vreemd bij, alsof hij aan een Andreaskruis genageld is. Een zwerm vliegen danst om hem heen. Zou hij een hartaanval hebben gehad? Is hij slachtoffer van geweld? Nee, er is niets wat op het laatste wijst. Hij lijkt niet eens ontevreden met de situatie. Sereen glimlacht de man naar de strakblauwe hemel. Even duizelt het Guido, staat hij te trillen op zijn benen. Het gefluit en geroep van vogels en het gesjirp van cicaden lijken niet meer tot hem door te dringen. Alle geuren die zo-even nog zo doordringend waren, zijn verdwenen. Hij kijkt om zich heen. Niemand te zien. Een paar uur heeft hij rondgedwaald, over slingerende weggetjes en paden, heuvel op heuvel af, te midden van gele en bruine akkers met hier en daar een boerderij, langs wijngaarden met krachtig groen om de stokken, door schaduwrijk bos vol ritselend leven, af en toe springend over borrelende beekjes. Hoe heerlijk om hier te zijn, ver van zijn oude omgeving, vrij om te doen en te laten wat hij wil. De hele streek ademt verleden, waar hij als historicus alles van weet: cohorten en legioenen zijn hier doorheen gemarcheerd, de Nationale Oerdichter komt hier niet ver vandaan, de Grote Verteller uit het nabije festivaldorp heeft hier als kind rondgezworven, kunstenaars uit de tijd van de Wedergeboorte hebben hun gevoel voor vormen en kleuren aan dit landschap ontleend. De echo van dit alles ligt over de velden, hangt tussen de bomen. Al wandelend genoot hij van zijn energie, van zijn lijf, van alles wat hij zag en hoorde, voelde en rook. Ook van wat hij dacht, van zijn eigen eruditie. En misschien vooral wel van het besef dat hij weer kon genieten. Juist dat laatste is belangrijk. Het geeft hem energie voor de klus die hem te doen staat en waarmee hij nu zo snel mogelijk aan de slag wil. Maar deze man aan de kant van de weg doorkruist dit plan. Verdomme. Hij kijkt weer naar links, naar rechts. Nog steeds niemand te zien. Het is al later op de middag, maar nog heet. Zweet loopt in straaltjes langs zijn rug omlaag, drupt van zijn voorhoofd in zijn ogen. Hij knippert, het prikt. Zal hij doen alsof hij niets heeft gezien? Gewoon naar huis gaan, aan het werk? Straks komt er zeker weer iemand langs, dit is de doorgaande weg van Montagliari naar het dorp. Maar nee, hij moet Paolo waarschuwen, hem de weg wijzen naar het lichaam, en wie weet wat hij verder nog moet. Als hij de weg opstapt, komen alle vertrouwde geluiden en geuren weer volop terug, de zon schijnt weer uitbundig. Hij zet er flink de pas in. Vlak boven zijn hoofd passeren hem een paar kraaiachtige vogels, die schorre kreten uitstoten.